Een comfortabel tehuis voor de kunst
- 01 November 2019
- By Jurriaan van Stigt
Dat kunst een belangrijk inspiratiebron is voor ons architecten kan geen opzienbarend feit genoemd worden. Als architect ga je niet naar Tilburg om alleen het gebouw van Museum De Pont te bekijken, of alleen naar het prachtige park rond het Kröller-Müller, of zomaar naar Voorlinden. Het gaat natuurlijk om de daar verzamelde kunst en de wijze waarop die kunst is geëxposeerd en gecureerd. We kijken naar Van Gogh, Vermeer en Mondriaans Victory Boogie Woogie, of naar recentere kunst van Ger van Elk, Carel Visser, Appel en Armando. Wat voor invloed dit heeft op ons werk is wellicht niet rechtstreeks terug te vinden in onze ontwerpen, maar impact heeft het zeker: in kleur, compositie of als verhaal. De musea zijn ook altijd gebouwen met prachtig licht en geweldige routes, perspectieven of specifiek ontworpen ruimten. Door de jaren heen hebben we tientallen musea bezocht, van de meest iconische zoals het Guggenheim, MoMA, Kolumba, tot de meer legendarische zoals het John Soane’s Museum in Londen.
In Nederland hebben wij een ongekend aantal musea met fantastische collecties. Tal van musea hebben de laatste jaren mooie uitbreidingen gerealiseerd, waardoor er meer ruimte kwam voor exposities. Maar ondanks de vele uitbreidingen en de nieuwbouw van musea is er nog steeds alleen het topje van de ijsberg van alles wat ‘we’ bezitten en bewaren, te zien in de musea. De rest ligt opgeslagen in depots. Over nut en noodzaak wordt verschillend gedacht. Aan de ene kant is er een wettelijke bewaarplicht, met normen ten aanzien van klimaat en brandveiligheid; aan de andere kant zal 99% van het bewaarde eigenlijk nooit meer het depot verlaten en vraagt men zich af waarom het eigenlijk bewaard wordt. Deze vraag wordt steeds urgenter, omdat veel collecties tot voor kort vrij pover werden beheerd en diverse beheerders op hun wettelijke plichten werden gewezen. Bewaren en beheren is kostbaar en gaat meestal ten koste van het budget om tentoonstellingen te maken. Door digitalisering kunnen collecties beter ‘ontsloten’ worden (in de zin van vindbaarheid: wat hebben we eigenlijk in het archief?) en is het steeds minder noodzakelijk dat depots fysiek toegankelijk moeten zijn voor onderzoek of het samenstellen van tentoonstellingen.
Bijna tien jaar lang hebben wij ons beziggehouden met de problematiek rond het museale erfgoed, archeologische collecties, stadsarchieven en het beheer, digitaliseren en opslaan van collecties. In 2004 kwam dit onderwerp voor het eerst op ons pad in Alkmaar, waar de gemeente het stadsarchief opnieuw moest huisvesten. Met schrik en verbazing lazen wij de eisen die vanuit het erfgoedbeleid aan het archief werden gesteld. We beseften dat er een gigantische hoeveelheid installaties noodzakelijk zou zijn om aan die normen te kunnen voldoen en wat dit aan investeringen en beheerkosten eist. We zochten naar een andere oplossing. Ons voorstel was om het archief goed in te pakken in de bebouwing, die als een natuurlijke buffer zou werken. We wonnen de opdracht niet, maar ons werd wel een en ander duidelijk. Hoe duurzaam is het immers als je een fabriek aan installaties nodig hebt om erfgoed te beschermen tegen de veroudering?
Inmiddels werden er diverse depots gebouwd, soms bij of in de buurt van musea, maar steeds vaker op industriegebieden, met stevige bewaking eromheen. Toen we later aan een dergelijke opgave werkten, hadden we pas door hoeveel we bewaren en waarom er zo veel ‘bewaargebouwen’ zijn. Vanzelfsprekend kom je dan ook in het debat terecht over wát we bewaren, hoeveel en waarom we iets bewaren en of dat niet slimmer en efficiënter kan. Omdat we steeds meer produceren, bewaren we ook steeds meer: van schilderijen en beelden tot vele papieren archieven, archeologische collecties, fotografie en film.
Voor de selectieprocedure in 2012 voor een duurzaam depot in Friesland, voor een aantal instellingen en verschillende collecties en collectie-eigenaren, waren drie partijen uitgenodigd. Doelstelling was een duurzaam depot, vandaar dat de selectieprocedure was uitgeschreven onder installatieadviseurs. Dat lijkt een vanzelfsprekende keuze, als installaties ook werkelijk de oplossing zijn. Op uitnodiging van de installatieadviseur deden wij mee in het team, waarin ook een bouwfysisch adviseur en een expert op het gebied van conserveren plaatsnamen.
Ons voorstel was nogal radicaal en rigoureus, maar wellicht voor de hand liggend als je er nu op terugkijkt. Stap één was: ga uit van de beste en meest compacte opslagmethodiek en combineer zoveel mogelijk functies, waardoor het volume zo klein mogelijk wordt. Daarbij stelden we de collecties centraal: alle schilderijen bij elkaar, al het papier ook, enzovoorts. Stap twee was: wees kritisch over de werkelijk benodigde grenswaarden van temperatuur en luchtvochtigheid. Stap drie was ons voorstel om bij voorkeur een opslaggebouw zonder installaties te maken. De installaties bepalen immers voor een groot deel de exploitatiekosten en zijn bovendien de kwetsbaarste schakel: als ze uitvallen ontstaan er aanzienlijke wisselingen in temperatuur en vochtigheid en die zullen juist de collecties schaden. Het was een enigszins wonderlijk uitgangspunt, want de installatieadviseur moest zich daardoor eigenlijk overbodig maken voor de depotruimten van het gebouw. We wonnen de selectie en kregen de opdracht om een programma van eisen en een investerings- en exploitatieopzet te maken.
Ons uitgangspunt voor de depotruimten van de Friese musea was helder: we wilden geen ‘traditioneel’ duurzaam depot maken, maar op zoek gaan naar een nieuwe oplossing die ook nog duurzaam, zeg betaalbaar, te exploiteren was. De oplossing voor deze voorwaarden was eigenlijk heel eenvoudig: in plaats van ventilatie met buitenlucht maakten we een omgekeerde en luchtdichte grot; en in plaats van een geïsoleerde, pasten we een ongeïsoleerde vloer toe die stabiliserend werkt voor het klimaat. Door deze maatregelen ontstaat, net als in een grot, een zeer stabiel klimaat dat ruimschoots voldoet aan de nieuwe visie ten aanzien van het bewaren en beheren van collecties. In Friesland bouwden we zo het eerste werkelijk duurzame depot van Nederland. Het wekt energie op en levert, staand op een terp en met groene gevels, ook een grote bijdrage aan de biodiversiteit. Wellicht een bescheiden project, maar wel de aanjager van een herziene visie voor diverse depots in Nederland. Het programma van eisen, mede door LEVS met een integraal team gemaakt, is inmiddels onderlegger voor het CollectieCentrum Nederland, dat de depots van onder andere het Rijksmuseum en het Museum Paleis Het Loo zal vervangen, het archiefdepot voor Amsterdam en het depot in Breda. We hebben als architect er overigens slechts één gerealiseerd, om te laten zien dat het werkt; de rest volgt gelukkig, maar tot nu toe niet van onze hand.
Het debat over of we alles moeten bewaren, zal nog wel even voortduren. Ook het debat of de collectie in het depot toegankelijk moet zijn, zodat het publiek een kijkje kan nemen. Duidelijk is dat toegankelijke depots niet optimaal zijn qua logistiek, energieverbruik en kosten voor exploitatie, waardoor ze een groot deel van het museale budget opslokken. En wij hebben ontzettend veel depots van binnen gezien: kasten en laden vol met dozen, ongesorteerde schilderijrekken, of de ‘verticaal gedemonteerde’ opslag van kunstwerken. Dat is namelijk de weinig aantrekkelijke realiteit van een depot. Volgens ons levert dan ook expositie van kunst uit het depot, samengesteld door een curator met visie, vele malen meer op dan een excursie naar het depot.
Ondertussen droomde ik de laatste jaren van een blik op het werk van Willem de Kooning, en dat niet alleen door hem op te zoeken in de inmiddels volledig digitaal toegankelijke collectie van het Stedelijk. De nieuwe ‘permanente’ collectiepresentatie van het Stedelijk, STEDELIJK BASE, samengesteld door onder anderen Rem Koolhaas, is dan ook een briljante vondst: lopend tussen circa zevenhonderd werken zie ik daar weer mijn favoriet, niet meer solitair hangend op een witte wand in de bovenzaal, maar als onderdeel van een verhaal. Voor mij is de manier waarop het Stedelijk het aanpakt, dan ook de ideale combinatie: een ruimte voor telkens wisselende werken uit de ‘kunst-uit-het-depotcollectie’, zoals BASE, plus een degelijk depot én een ontsloten digitale collectie. En daardoor heeft het museum toch nog alle ruimte voor nieuwe helden en heldinnen van de kunst. Ik ga er alle zaterdagen weer even heen met de Museumjaarkaart.