Jurriaan van Stigt column
Tiny houses, ik heb er nooit in geloofd. Zogenaamd klein wonen. Ze staan gemiddeld met z’n drieën op een hectare. Dus stel je voor dat we die miljoen woningen als tiny houses maken, dan hebben we 330.000 hectare grond nodig. Een verdubbeling van het huidige bebouwde oppervlak in Nederland!
Maar toch. Binnen de steden gaan we steeds kleiner bouwen. Torens met appartementen van 30 m2 zijn geen uitzondering meer. Ook niet mijn droom. Maar als we het doen, hoe doen we het dan zo goed mogelijk? Blijkbaar zijn bewoners van tiny houses best in staat en bereid in een kleine ruimte te wonen. Kunnen we daar wat van leren?
In het Nieuwe Instituut sta ik met een boek in mijn hand. Wat mij opvalt is de indeling van de woningen: die zijn vaak net een stukje hoger dan wat wij standaard maken, 4 i.p.v. 2,6 meter. Er is opeens ruimte voor een slimme insteekverdieping. Trappetjes omhoog, daar weer een kast onder. Slim lijkt me! Krijg je meteen meer licht binnen. Ontwerptechnisch haalbaar. Maar de regels moeten wel wat worden aangepast, zeker als we woningen van 4 meter hoog willen maken.
Vervolgens zijn drie belangrijke redenen voor mensen om in een tiny house te wonen: minder spullen hebben, onderdeel zijn van een community en een kleinere voetafdruk. Zaken als een wasmachine en droger kan je makkelijk delen. Niet dertig mensen met zestig machines, maar een gedeelde ruimte om te wassen. Vervolgens zijn prettige gemeenschappelijke plekken, met veel groen, maar wel privé, binnen en buiten, zaken die we goed kunnen realiseren in binnentuinen en dakterrassen. Met zulke ingrepen kunnen we installaties besparen en meer gemeenschapszin scheppen.
Gestapelde tiny houses! Ik kan me er wel iets bij voorstellen.